‘Sprookjes’-er (grammaticaal-er) (groep 4-8)
Wat?
In het Nederlands zorgt het woordje er voor nogal wat verwarring bij het begrijpen van teksten, want waar verwijst er eigenlijk naar?
Er zijn vijf verschillende er’s:
- tel-er, dat verwijst naar een aantal van eerdergenoemde voorwerpen, mensen en dieren: Ik heb drie broers, Ik heb er maar een.
- plaats-er, dat verwijst naar een eerdergenoemde plaats, en dat vervangen kan worden door hier en daar en bevraagd kan worden met Waar?: Ik ben er! Waar? Hier. Waar hier? Thuis!
- ‘spring’-er (=voornaamwoordelijk bijwoord), dat verwijst naar een eerder genoemd voorwerp of dier in combinatie met een voorzetsel: Ik zet de vaas op de tafel of Ik zet de vaas erop.
- ‘sprookjes-er’, dat vooruit verwijst naar een onbepaald onderwerp verderop in de zin: Er was eens een koning…
- En tot slot: ‘spook-er’ (of passief-er): Er wordt gedanst, Er wordt geklopt.
De eerste drie er’s worden behandeld in Zien is snappen; alle vijf er‘s behandel ik in De bovenkamer.
Waarom?
Veel beginnende leerders van het Nederlands gebruiken nauwelijks er. Dat komt omdat er meestal zonder klemtoon wordt uitgesproken, waardoor het woordje er niet opvalt in een gesprek. In teksten staan verschillende soorten er’s en waarnaar het bijwoord er dan verwijst is vaak moeilijk te doorgronden voor anderstaligen. Let op: ook in instructiezinnen bij opdrachten én bij toetsen staan deze verwijzingen vaak. Zo beginnen anderstaligen al met een achterstand.
Hoe aan te bieden?
Introductie van sprookjes-er
- U neemt een sprookjes boek en laat dit aan de kinderen zien. Dan leest u de beginzinnen van drie sprookjes, bij voorbeeld van Sneeuwwitje, Klein Duimpje en Repelsteeltje. U zegt tegen de kinderen in de klas: ‘Luister eens naar deze zinnen.: Er was eens een koning , die woonde in een ver land.’
- U schrijft dan de zin op het bord – Er was eens een koning…’eventueel aangevuld met andere zinnen, en omcirkelt –er- en –een koning-.
ER was eens EEN KONING
Dit woordje er noem je sprookjes-er. Er en een onbepaalde persoon horen bij elkaar.
Vaak, wanneer je een verhaal vertelt, begin je met het woordje er, met sprookjes-er. Vandaar de naam.
- U maakt een kopie van een tekst waarin sprookjes-er ’s staan en u geeft deze kopieën aan de kinderen en u zegt: ‘Let op het begin van het verhaal. Daar staat een sprookjes-er.”
- U zegt: “Deze vorm komt ook in gewone teksten voor. Namelijk elke keer wanneer er iets of iemand voor het eerst in de tekst genoemd wordt. Let op: bij de andere jokerwoorden er kwam er in plaats van een woord of woorden: bij sprookjes-er komt een woord of woorden erbij! Zet daarom een ‘+’ op de lijn.”
Hoe te oefenen?
- Tweetal Coach (in tweetallen) U geeft de kinderen één kopie van een paar teksten, met sprookjes- er’s omcirkeld. De kinderen lezen om de beurt de zin met sprookjes-er op en stellen de vraag: ‘Wat hoort bij sprookjes-er?’ En de ander antwoordt.. trekt een lijn en noteert het +-teken. Is het goed, dan complimenteert de ander. Is het fout, dan coacht het kind en neemt vervolgens de beurt.
Verder verloop?
- U screent teksten die de kinderen dienen te lezen voor andere vakken van te voren op mogelijke verschillende sprookjes-er’s. U laat ze de verschillende sprookjes-er’s verzamelen in hun taalschrift.
- Bij het onderdeel opstellen schrijven kunt u de kinderen vragen te beginnen met een sprookjes-er en er bijvoorbeeld twee in te verwerken.
- Uit leesboeken kunt u de kinderen vragen een paar sprookjes-er’s te zoeken.
- (Tweetal Coach) Mocht u alle typen er’s hebben aangeboden, dan kunt u de kinderen in tweetallen vragen om de beurt alle er’s in een tekst te noemen en het antecedent of het extra onderwerp te benoemen.
Boodschappenlijstje
Kopieën van teksten met sprookjes-er erin gemarkeerd.