Op een reünie van mijn lagere school in Leeuwarden kwam een klasgenoot naar mij toe: “Weet je wel, dat jij mij Nederlands hebt geleerd?”.

Hij was een boerenzoon uit een klein dorpje bij Leeuwarden, die alleen Fries sprak, toen hij in de eerste klas kwam. Ik was het vergeten, maar het verklaart misschien datgene wat ik tijdens en na mijn studie gedaan heb.

Nt2-onderwijs

Vanaf november 2010 tot augustus 2016 werkte  ik als ‘senior adviser’ bij het HCO te Den Haag. Momenteel werk ik als zzp’er.  Ik hield en houd me bezig met alles rondom het taalonderwijs, met als specialisatie uiteraard het onderwijs Nederlands  aan anderstaligen.
Vanaf 1990 tot augustus 2010 was ik als opleider Nederlands als tweede taal werkzaam aan de pabo. Eerst aan de Hogeschool van Utrecht en later aan de Hogeschool IPABO te Amsterdam en Alkmaar. Het belangrijkste doel was: zorgen dat aankomende leerkrachten enigszins zijn toegerust voordat ze op ‘zwarte’ en ‘grijze’ scholen les gaan geven. Anders blijven we nascholingscursussen geven.
En dit laatste doe ik volop: aan schoolteams in het hele land en in het buitenland, aan individuele leerkrachten, aan interne begeleiders en remedial teachers en aan directeuren,  aan wethouders van onderwijs en aan de inspectie. (Vanaf 1995 tot 2015 ook aan cursisten die deelnamen aan een eenjarige opleiding Nederlands aan anderstalige leerlingen in het primair onderwijs. Deze opleiding bevatte toen een goede mix van theorie naar praktijk.)

Ontwikkeling leermaterialen

Onderwijl maakte ik met collega’s van andere pabo’s en van begeleidingsdiensten allerlei materialen voor leerkrachten in het onderwijs, zoals onder meer Prentenboeken & Nt2-onderwijs; bekijk ik of nieuwe taalmethodes geschikt zijn voor anderstalige leerlingen (dit is niet het geval…), wat resulteerde in Anderstaligen krijgen zin in taal en Taalleesland en Nt2; of beschrijf ik de risicomomenten voor anderstalige leerlingen in hun schoolloopbaan (Smartfolder, een hernieuwde versie verscheen voorjaar 2016)).
De laatste jaren heb ik  samen met Marije Heijdenrijk Zien is snappen geschreven. Met Marion Nout schreef ik Woorden in prenten (2012) en de herziene versie (2021) In september 2015 verscheen De Bovenkamer een opzoekboek  over uitspraak, vormleer, zinsbouw en woordenschat- functiewoorden, voor anderstaligen én Nederlandstaligen, van 8- tot 88-jarigen.

In 2015 kwamen er veel vluchtelingen naar Nederland en België. Mensen doneerden van alles. Ans Drubbel en ik ‘doneerden’ toen onze taalkundige kennis. Dit resulteerde in een jaarprogramma Lessen Nederlands voor anderstaligen dat u kunt downloaden. Zie bij Nt2-lessen.

Missie

Kortom, als missie heb ik dat iedere betrokkene bij het onderwijs (leerkracht, ouder, directie, inspectie) inziet, dat:

  • anderstaligen Nederlands moeten leren, want dit is een noodzakelijke voorwaarde voor deelname aan de Nederlandse samenleving;
  • anderstaligen dan recht hebben op goed onderwijs;
  • goed onderwijs in ieder geval betekent: het leren van het Nederlands, gegeven door goed opgeleide leerkrachten, met goede materialen.

Vóór 1990….

Na mijn studie Nederlands begon ik met Algemene Taalwetenschap in Amsterdam, met Arabisch en Taalfilosofie als bijvakken. Met een aantal medewerkers en studenten maakten we een leerstoflijn Nederlands voor het Marokkaans Vrouwenkomitee. Onderwijl gaf ik ook Nederlandse les aan Tsjechische vluchtelingen. De keuze voor het onderwerp voor mijn scriptie was niet moeilijk te vinden: een grammaticale hint voor het tweedetaalonderwijs. Er bestonden wel veel taalmethodes voor anderstalige volwassenen, maar die beschreven het Nederlands nauwelijks vanuit de onderliggende structuur van het Nederlands. Dit laatste vormde en vormt de rode draad door mijn verdere werkzame leven…

Na mijn studie kon ik meteen beginnen bij de Amsterdamse Schooladviesdienst als consulent anderstaligen. Er zaten wat gastarbeiderskinderen op de lagere scholen, vandaar. Het accent van de dienst lag echter bij de Nederlandse arbeiderskinderen. “Hoezo is er een verschil tussen gastarbeiderskinderen en gewone arbeiderskinderen?”
Op mijn werk gaf ik voorlichting over eerstetaalverwerving, tweedetaalverwerving, over leerstof, over het Nederlands, over methodes. Dat deed ik aan leerkrachten, aan collega’s begeleiders, aan studenten op de pabo. De roep om methodes speciaal voor anderstalige leerlingen werd steeds groter, want er bestond bijna niets. Hoewel er destijds maar één zwarte school was in Amsterdam, zouden er wel meer komen, zo was de verwachting. Maar dat het er nu zoveel zouden zijn, had ik toen niet voorzien…

In 1981 schreef ik een subsidieaanvraag om een methode Nederlands als tweede taal te ontwikkelen. Wolters Noordhoff deed mee en het Ministerie voor Onderwijs en Wetenschappen ook en zo kon ik de Werkgroep Nederlands voor anderstalige kinderen oprichten, met Jeanne Kurvers (psycholoog), met Folkert Kuiken en mij (taalkundigen), met Willeke Verbaas, Fiet Voet, Carrie van de Guchte en Marga Putter (leerkrachten), met Evert Meijer (fotograaf) en Berna van de Rest en Marjo Starink (tekenaars), en Marjo Starink (vormgever). We maakten Van horen en zeggen, een basismethode Nederlands voor anderstalige leerlingen in het basisonderwijs.

In 1982 was ik ook gaan werken als wetenschappelijk medewerker bij het Werkverband Taal en Minderheden bij Guus Extra, ten behoeve van een internationaal project Spontaneous second language acquisation by adult immigrants, onder auspiciën van de European Science Foundation.
Dit enorme project onder leiding van Wolfgang Klein en Clive Perdue van het Max Planck Instituut te Nijmegen en met John Lyons en Pim Levelt in de Steering Comitee, was natuurlijk het neusje van de zalm. In vijf landen (Engeland, Zweden, Duitsland, Frankrijk en Nederland) deden we longitudinaal onderzoek naar de spontane T2-verwerving van twee minderheidsgroepen. In Nederland onder zeven Turken en acht Marokkanen, maandelijks, audio en video, gedurende tweeëneenhalf jaar. Mijn kennis van het Arabisch en Turks kwam nu goed van pas. Vragen die we stelden waren: Hoe verwerven Turken en Marokkanen het Nederlands? Zijn er overeenkomsten? Verschillen? Zijn er overeenkomsten en verschillen tussen Marokkanen die Nederlands en Frans verwierven? Of tussen Turken die Nederlands of Duits verwierven? Er kwam één ding duidelijk naar voren: de invloed van de moedertaal is duidelijk waarneembaar.

Heel specifiek heb ik me bezig gehouden met de verwerving van de Nederlandse woordvolgorde in het Nederlands door Turken en Marokkanen.
Het meewerken aan zo’n onderzoek heeft voor mij veel waardevols opgeleverd: meer inzicht in de eerste fasen van tweedetaalverwerving en ook: wat kan ik hiervan gebruiken in de onderwijspraktijk? Ik verwerkte een en ander al in Van horen en zeggen en later in een uitspraakmethode Nederlands voor anderstalige volwassenen, Uitgesproken Nederlands.
Zo bleek bij voorbeeld dat de langzame leerders allemaal benadrukte voornaamwoorden gebruiken: jij, mij, hij, hem, wij en geen: me, je, ze, we. Voor mij reden om de stomme e-, de sjwa, de e van de, de frequentste klinker van het Nederlands- een centrale plaats te geven in een leerstoflijn uitspraak….

De verschillende stadia van taalverwerving heb ik -samen met Ans Drubbel- verder verfijnd. In Zien is snappen staan die stadia vermeld. Zo kunnen leerkrachten veel sneller nagaan welke taalbehoeftes hun leerlingen hebben.